de retroperitoneale lymfeklieren en maligne tumoren
in dit artikel presenteert Desjardins eerst de anatomie van de abdominale en bekkenklieren, waarna een sectie gewijd is aan metastasen van carcinoom, voornamelijk van blaas, prostaat, uterus en rectum, gevolgd door een sectie over tumoren van de testes en eierstokken, en ten slotte een zeer volledige bespreking van de lymfoblastomen.
de symptomatologie van abdominale lymfe glandulaire betrokkenheid bij carcinoom is moeilijk te analyseren en wordt vaak onjuist geïnterpreteerd. Roentgenologisch onderzoek van de wervelkolom en het bekken kan niet wijzen op metastase aan deze benige structuren. Als dat het geval is, rugpijn, een onveranderlijk symptoom, is waarschijnlijk te wijten aan metastase van de tumor aan de para-aorta lymfeklieren en/of mesenterische knooppunten. Ernstige rugpijn gaat meestal gepaard met roentgenologic bewijs van skeletmetastasen.
de metastasen van tumoren van de testes en eierstokken zullen vrijwel dezelfde symptomatologie geven als bij carcinoom. Desjardins wijst erop dat wanneer een patiënt een kwaadaardige tumor van de testis of eierstok verwijderd heeft gehad, als hij in een paar weken of maanden begint te klagen over symptomen zoals rugpijn, buikpijn, opgeblazen gevoel en boeren, metastasen naar de para-aortaknopen moet altijd worden overwogen.
betrokkenheid van de para-aortaknopen door lymfoblastoom van de ziekte van Hodgkin of lymphosarcoom is volgens deze auteur nog belangrijker dan wanneer er een tumor van het onderste deel van het lichaam is. Er zijn twee belangrijke redenen voor het belang van deze betrokkenheid: ten eerste, de moeilijkheid van de diagnose is zodanig dat in de zogenaamde abdominale Hodgkin, bijvoorbeeld, het vaak vele maanden voordat de patiënt verlichting kan krijgen door de juiste behandeling. De symptomen zijn zeer gevarieerd en kunnen veel aandoeningen simuleren. In de tweede plaats, moet het de extreme zorg van de roentgenoloog te realiseren dat deze lymfeklieren kunnen worden betrokken lang voordat de meer toegankelijke oksel, cervicale, of inguinale klieren worden beïnvloed, en dat, bovendien, betrokkenheid van deze oppervlakkige klieren is van duidelijk secundair belang in tegenstelling tot de primaire lymfoblastomateuze veranderingen van de retroperitoneale klieren.